Lang om let

Lang om Let (Fries voor ten langen leste) is mijn levenswerk. Een levenswerk in meerdere opzichten. Niet alleen heb ik er mijn hele leven aan geschreven, maar het beslaat en verslaat ook mijn hele leven. Het is alles wat ik te zeggen heb.

Het is niet belangrijk of het wel of niet uitgevoerd zal worden (het is een compositie voor piano en zang van ongeveer anderhalf uur). Het is belangrijk dat het bestaat. Om die reden zijn mijn eisen voor een eventuele uitvoering hoog: een hele goede vleugel , goede techniek en een publiek op maat.

Hieronder zal ik het in drie stappen presenteren:
1. De integrale tekst met afbeeldingen
2. Muziekfragmenten (in een later stadium een volledige opname)
3. Een verklarend essay

Uit het “beleefdeel”
Juane
Mieke

Lang om Let

1. De kant van het weten

De cel der cellen

“Eindelijk vrij”, denkt de geslachtscel bij het vrijen der lijven en ontdoet zich van zijn drager (1).

Al gauw ontmoet hij een andere gameet en voor even vervloeien ze.

Maar dan krabbelt een der oude lijven op, probeert het onderhand aan het delen geslagen samensmeltingsverband te herwinnen,

dat lukt…

en op het moment dat men temidden van het tumult een voorloper van de geslachtscel weer herkent, blijkt die omgeven door twee lichamen, te weten: het kind  en de moeder daaromheen.

Na negen maanden wordt de moeder afgeworpen

en voegt zich bij de vader in het afvalputje van de evolutie. 

En het kan nog decennia duren voordat het kind groot is, lief heeft,

zijn geslachtscel in stelling brengt en dat deze denkt:

“Eindelijk vrij!
Toe maar: Vrij mij vrij!
Heel de mens een truc
van mij, voor mij, door mij, om mij,
het eeuwig leven te schenken!

Het gen der genen

Kijk goed

en je ziet
een virus

aangekleed
met wat toevallig
goed uitpakt

zoals celorganellen
en om zich heen
niet te tellen
zoveel cellen

allemaal ten dienste van
een piepklein op doorbestaan
(en niet om door te bestaan)
geordend pakketje
stof

want
door te bestaan
is alleen maar voldaan
aan de voorwaarde
niet te vergaan
of steeds opnieuw te ontstaan

bedenk dus
dat ons zijn op zich
geen teken is
van betekenis
maar van de onmacht
van het niet
niet kunnen zijn

begrijp het dan, begrijp het dan
er is geen plan
alles is omdat het niet anders kan dan zijn
en dat is fijn
want het is heerlijk zonder Heer
heerlijk zonder meer
geloof nergens in
en knutsel je eigen zin

heel de mens
een paddestoel:
ijdel doorgeefluik
van een duister mycelium
onstaan uit een kiem
nooit bedoeld om kiem te zijn
plan zonder plan (3):
er is geen doel
er is enkel achteraf

en dat is waardoor
waarom waardoor is:
het wezen
laat zich enkel
achteruit lezen
in het schrift
der gebeurtenissen
en dat weer
omgekeerd
leert:

eerst was er
de quark-gluon soep
en daaruit ontstond stof
pas daarna was er leven
en het duurde maar even
of er was bewustzijn
en toen kwam het bewustzijn
dat zichzelf bewust kon zijn
en daar kwam dan
uiteindelijk weer
dit liedje van:
(da capo)

Tot zover het koele, kale weten.
En dan nu: het beleven. En zie hoe ze dissoneren, weten en beleven. En hij zag dat het goed was, want waar weten zich naar believen naar beleven voegt, en beleven zich naar verwaten weten, is zelfbedrog het resultaat.

Ada (4)

ik hou van iemand en ik weet ook wie
ik hoop maar dat ze bestaat
en dat onze plaats in ruimte en tijd
ooit samenvallen mag

Ada, waar ben je
Ada, ik ken je al zo lang
kom uit je boom in Ardis en val (5)
samen met mij

over al wat drog en drap is
dom en krom, mist en mystificatie
gewichtig, pose of vals is
Ada, lucide Ada

laten we haarscherp een scheidslijn trekken
tussen werkelijkheid van beleven
en wat logischerwijze mogelijkerwijze
werkelijkheid zou kunnen zijn

en die lijn steeds weer
opnieuw op de helling
is een lust en geen kwelling
voor Ada en voor mij

want aan beide zijden is het heel goed toeven
maar laat nooit de ene waarheid zich naar de andere voegen
al spreken ze elkander tegen
ze sluiten elkaar niet uit

de waarheid ligt nooit in het midden
want in het midden gaapt de kloof
en wij, in spagaat daarboven
kijken neer en aanschouwen

ruimte

waarin vrijheid gedijt (6)
‘t is zo, want
vrijheid huist
in de dissonant

2. De kant van het beleven

De reminiscentie

laat me gaan
laat me dwalen
langs kronkelwonderwegen
van ongebaand beleven

geleid, bevrijd, verblijd door reminiscenties

laat me, laat me
je schaadt me
scherp verstand
dom verstand

De gewilde herinnering

fossielen van herinnering
de beelden al vager en verstild
de stemmen al verstomd
maar haarscherp nog
de indruk
die ze maakten
op mij

en onveranderd
komen zij
in de nacht
aan mij voorbij
de meisjes van voorbij
voorbij
aan mij

en hun ogen spreken zacht
van iets dat niemand weet dan zij
zo mooi…
daar kan ik niet bij:
de draagsters
van het geheim
dat ze zijn

wat zou er van ze over zijn
de engeltjes van weleer
niet dat er nu
geen engeltjes zijn
maar ze zeggen u
ze zeggen nu
meneer

en hun ogen spreken zacht
van iets dat niemand weet dan zij
zo mooi…(ik kan er nog steeds niet bij)
zijn de meisjes
van voorgoed
voorbij
voor mij

En het allereerste engeltje was Mieke: buurmeisje en kleutervriendinnetje.
Ze zag eruit als een zigeunerinnetje, maar volgens hem was ze indiaan. Ze speelden veel paardje (de staart een sjaal). Met de jaren werd Mieke mooier en mooier en uiteindelijk onmogelijk mooi.

Mieke, dapper paardje
met je wapperende warme donkere manen
aan je stuitje danst je staartje:
een blije wollen sjaal

en was je geen paardje, dan was je graag een jongen
maar ei, eenmaal ontloken viel niet meer te verdonkeremanen
dat je ‘t knapste meisje was van altijd en overal:
mal van mijn mooi

en de jongens
gonsden in kringetjes
op brommers
om je heen

en ikke…
in de zoveelste kring
ik keek, ik keek
alleen

en zag ze
zwiepstaartend
elkaar verdringen
in je zona pellucida

en ikke…
ben loos geloosd in schand-
doekjes en doucheputjes beland
door dromen over vrouw overmand

maar niet over jou
want zelfs in mijn dromen blijf je droom:
een droom van een paardje
onaanraakbaar mooi

En toen, bijna vijftig jaar later, kwam het duin, waarop hij kampeerde, opgelopen, een echte indiaan.
Ze zette haar wigwam naast de zijne en elke dag bracht ze hem een klein stukje van de legpuzzel van haar bestaan.
Een niet te benijden bestaan, want in haar jeugd (zijn Mieketijd) zat ze zonder ouders of andere kinderen ontvoerd in het oerwoud van Colombia.
De enige plaats waar ze zich veilig voelde was hoog in een sinaasappelboom.

ze is van liefde verstoken
(haar steun en toeverlaat
hoe zuur, was een citrusboom)
in het oerwoud ontloken

toch bleef ze ongeschonden
want op eigen kracht (zij zegt de Zijne)
heeft ze ware trouw en liefde
in zichzelf (zij zegt in Hem) gevonden

zie wat ik niet kan en God vermag
ieder uur van elke dag
is Hij aan haar zij

en dàt ik niet geloof laat onverlet:
Hij in haar heeft haar gered
en zij weer redde mij

want

eens schreef ik in een lied: wat nu als dit het is
als ware schoonheid waar bestaat
maar enkel over andere schijven gaat
en dat ik ’t voor altijd mis

welnu, nu wel heb ik van schoonheid geweten
in iedere zin die een mens behoeft
ik heb haar omvat, betast, geroken, geproefd
en op een haar na zelfs gegeten

maar voor het over was, was het voorbij
en zo blijft het nu een vraag voor mij
of al dat moois ooit wende

zo heb ik onverzadigd, maar ook zonder schuld of grief
voor altijd het meisje lief
dat ik kussend kende

De surimpression (8)

want

kussend kennen kan alleen kussend gekend
kussend kennen kent geen geheugen
kussend drinkt men met volle teugen
van het klare nu, het onversneden moment

als pijn en geur is ook een zoen
in herinnering niet zomaar op te duiken
pijn moet je eerst weer voelen, geur moet je ruiken
en een zoen moet je eerst weer doen

kussend was er geen taal, geen beschouwen, geen tijd:
geen verleden om te berouwen
geen toekomst om te vrezen

zo leerde ik al kussend en kussend pas
van het meisje dat ze is en altijd al was
trof ik, en trof mij, kussend haar wezen

De droom

de dize lûkt oer it lân
en stiltme folt de loft
noch efkes dan hâld it ferstân
op ‘e nei har deistich skoft

foarby is dan de treast
en yn it tsjuster fan de nacht
út it skimer fan de geast
grypt it fjillen wer de macht

(vertaling: De nevel trekt over het land en stilte vult de lucht. Nog even dan houdt het verstand opnieuw haar dagelijkse pauze. Voorbij is dan de troost en in het duister van de nacht, uit het schemer van de geest, grijpt het voelen weer de macht.)

Hij droomde eens dat iemand hem wou uitleggen wat schoonheid was. Hij pakte een laken, spreidde het uit, wees op een plooi en zei:

skientme is in ploaike
in ploaike sa tear

skientme is in ploaike
yn it lekken dat krekt
mei in swierige bôge
útspraad is

sa tear, sa tear, sa tear

De dagdroom

wat no
as de dream nea útkomt
wat no
as dit it is

as ik nea, nee nea
wurd wat ik wêze woe
ûnûntjûn
oant yn’e dea

wat no
as de dream nea útkomt
wat no
as dit it is

as wiere skientme
wier bestiet
mar inkeld
oer oare skiven giet

wat no
as de dream nea útkomt
wat no
as dit it is

as ik in wiere Ada
nea tsjin kom
myn Ada
foar altiten mis

wat no as dit it is
dan noch bin ik wiis
mei wat nea útkaam is:
in hiele moaie dream

(vertaling: Wat nu als de droom nooit uitkomt, wat nu als dit het is.
Als ik nooit, nee nooit wordt wat ik had willen zijn, onontwikkeld tot in de dood.
Als ware schoonheid waar bestaat, maar enkel over andere schijven gaat.

Als ik een echte Ada nooit tegenkom, mijn Ada voor altijd mis. Dan nog…
ben ik blij met wat nooit uitgekomen is: Een hele mooie droom)

De verbeelding

Dit is het verhaal van Sjoerd.

Sjoerd is een friese strontschipper. Hij vaart met zijn schip langs de huizen en haalt daar volle  “húsketonnen”  op (Een húsketon is een wc-ton). Op dit moment zit Sjoerd in zijn boot en is op weg naar het laatste adres van die dag:

de kleine gekliefde golfjes
klotsen tegen het schip
en kabbelen hun lied

de ondergaande zon
zinkend naar de nacht
maakt van het zacht rimpelend watervlak
een flonkerende pracht

van vrede vervuld
en met eindeloos geduld
houdt hij in de ene hand het roer
en in de andere roerloos het schotetouw

maar ook dat is schone schijn die donkere diepten verhult
want van binnen kent hij helemaal geen rust:
daar kan het brandende verlangen naar een vrouw
zelfs met zoveel water niet geblust

en weer denkt hij
aan de meisjes
die flaneerden op de kade:

heldere lichtjes, lieve gezichtjes
paraderend op het trottoir
als trotse kooplieden vragen ze te bieden
op hun verrukkelijke waar

die zorgzaam verpakt is, doch niet verborgen
snel in handen van een man met takt is
maar voor wie niet handelen kan (zoals Sjoerd)
een bron van diepe zorgen

even
ging Sjoerds hart sneller kloppen
maar dan denkt hij:

ach
alle minsken
binne lyk foar my:
allegear skiters
(alle mensen zijn voor mij gelijk:
allemaal schijterts)

hij gaat door
en laat de hoop
verder varen

daar is zijn laatste adres al
hij legt aan
hij belt aan

hij belt nog een keer
de deur gaat open…
en daar

staat Sjoerd oog in oog
met het oogverblindend mooie meisje
Skientme

van de stoere Sjoerd
is niets meer over
hij smelt ter plaatse

hij raapt zijn moed bijeen
schraapt zijn keel
en zegt:

“uhm…, ik kom skyt heljen”
“nee”, zegt zij
“ik hjit net fan Skyt, ik hjit fan Skientme”
(ik heet geen Schijt,
mijn naam is Schoonheid)

en dan… gebeurt het onvoorstelbare:
ze valt hem om de hals
en stamelt in zijn armen:

alle dagen
binne lyk foar my
want ik lang
dei nei dei nei dy
(alle dagen zijn voor mij gelijk,
want ik verlang dag na dag naar jou)

en Sjoerd
die niet weet
wat hem overkomt

fluistert in haar oor
wat hij even tevoor
ook al zei:

alle minsken
wiene lyk foar my
mar wier…
net ien is lyk as dy
(alle mensen waren voor mij gelijk,
maar waarlijk niemand is zoals jij)

het geluk is kompleet
en ze zegt: “wêr lizze jo mei it skipke?
asjebleaft, nim my mei”

en ze neemt afscheid
van de hond, van de kat
en tenslotte van haar vader

maar…, heit is lulk (vader is boos)
hij stuurt haar de kamer uit
en vaart uit tegen Sjoerd

en hij eindigt met de woorden:
“pak de húsketonne
en smear `m mei de smoargens

“skyt”
denkt Sjoerd
en doet wat hem gezegd wordt

diep bedroefd keert hij met de zware ton terug naar zijn schip
en zet af

en in het kabbelen van de golven
hoort hij in gedachten
nog steeds haar stem…

gekweld door zijn verbeelding
legt hij ten einde raad zijn schip stil
om de golfjes niet meer te horen, maar…

het mag niet baten
hij blijft haar horen
en dat kan maar één ding betekenen…

op zijn gehoor
gaat hij op zoek
naar de bron van deze zoete tonen

het geluid wordt steeds sterker…
hij blijft staan voor een ton
tilt het deksel op…

en daar
steekt het hoofd van Skientme
uit boven de inhoud van de ton

de bescheten schoonheid
veegt zich wat stront uit de ogen
en omhelst haar minnaar

“froulju” denkt Sjoerd
“is moai guod
 mar as je der op skite dan stjonkt it”
(en dat vertaal ik niet)

en een frisse wind van prille liefde
wakkert aan tot een storm van onstuimige hartstocht
en golven van geluk
overspoelen het besmeurde paar

gierend gooit een genadeloze storm
hen van verlangen naar verrukking
en terug
de stoten onstuimig en steeds sterker

maar daar
is de reddende vlaag
in hun rug
die hen brengen zal

waar het zijn is doorvoerd
van zachte wil
en het doen het ophouden
met tegenhouden is

Intermezzo

1

met jou op een houten eiland
midden in een mensenzee
dat beeld vaart nu voor altijd
in mijn dromen mee

en het mooiste meisje
dat ik zag die dag
hield in mijn boot
de fokkeschoot

één dag, meer dorst ik niet te vragen
maar een leven is nog veel te kort
om het verlangen te doen vervagen
dat tot nu toe alleen maar sterker wordt

als ik jou het roer geef
dan ben ik ontroerd
en als ik zelf stuur wordt ik nog steeds
door jou meegevoerd

en het mooiste meisje
dat ik zag die dag
hield in mijn boot
de fok en schoot

pijlen door mijn hart

2

en als ze weg is
fluister ik in haar oor
hoe erg ik haar mis

bedacht bijt ik in haar neus
zacht knijp ik in haar hand
ik weet niet waarom

en er is geen angst
en er is geen onrust
er is zelfs geen wens

maar

ik ben alleen
als ze weg is
zo

en zij
is nooit weg
van mij

3

hy sei:
“ik mei dochs wol wàt tiid oan myn boat jaan
de wyn moat ek ris út in oare hoeke waaie
in flinter wikselt ornaris ek gauris fan blom”

koartom:
dêr gie it mei grutte wite wjukken
de Snitsermar oer, kâld en wiid
en de boat naam tiid, al harren tiid

op it grêf stiet skreaun:
“ik woe wol dat ik tiidleas fjirder libje koe
faaks kinne we dan wer draakfleane of yn God leauwe
sa as lang lyn, doe’t de tiid nog gie as in flinter”

(vertaling: Hij zei: “Ik mag toch wel wàt tijd aan mijn boot schenken.
De wind moet ook eens uit een andere hoek waaien.
Een vlinder wisselt gewoonlijk ook regelmatig van bloem”.
Kortom: Daar ging het met met grote witte vleugels het Snekermeer over,
koud en wijd. En de boot nam tijd, al hun tijd. Op het graf staat geschreven:

“Ik wou wel dat ik tijdloos verder leven kon.
Misschien zouden we dan weer kunnen vliegeren en in god geloven.
Zoals lang geleden, toen de tijd nog ging als een vlinder.”)
(Jaap Andringa)

4

as ik neat fan my hearre lit
dan betsjut dat net
dat ik neat foar jim fiele soe
want yn myn hert
ha jimme in fêst plak
ha jimme in bêst plak
binne jimme my sa nei
dêrom bliuw ik by jim wei

ik kin net samar hinne gean
en besytsje jim
ik moat earst goed, kein en stevich stean
sadat ik jim net ta lêst bind
en wylst ik swij
en dei oan dei
byn mei neat dwaan
wol ik jim sa graach wat jaan:

ik jou jim myn gedachten
en ik jou jim yn gedachten noch mear
mar
myn jaan is net te fernimmen
en myn nimmen net te ferjaan

(vertaling: Als ik niets van mij laat horen, dan betekent dat niet, dat niets voor jullie zou voelen. Want in mijn hart hebben jullie een beste plaats, hebben jullie een vaste plaats, zijn jullie mij zo na. Daarom… blijf ik bij jullie vandaan.
Ik kan jullie niet zomaar bezoeken. Ik moet eerst goed, fier en stevig staan, zodat ik jullie niet tot last ben. En terwijl ik zwijg en dag aan dag rijg met niets doen, wil ik jullie zo graag wat geven. Ik geef jullie mijn gedachten en ik geef jullie in gedachten nog meer, maar mijn geven is niet te vernemen en mijn nemen niet te vergeven.)

5

is dit wat iensumens is?
iensumens is op de fyts de stêd yn
foar in boadskip
dy’t folslein oerstallich is

of is dit wat iensumens is?
iensumens is dan net kieze
foar de koartste
mar de allerdrokste wei

faaks is dit wat iensumens is:
yn it sjocht fan in stopljocht
fjûrich hoopje
dat it gau op read springe sil

en dat dan dat iene famke
dat men nei lang berie krekt ynhelle hie
as fanselssprekkend stil en hiel lang
oan jins side wêze sil

dit is wat iensumens is:
dat as men ta eintsjebeslút jins eigen strjitte ynslacht
men it gefoel hat fan grut
en net te ferhelpen fertriet

(vertaling: Is dit wat eenzaamheid is? Eenzaamheid is: op de fiets de stad in voor een boodschap die volkomen overbodig is. Of is dit wat eenzaamheid is? Eenzaamheid is dan niet kiezen voor de allerkortste, maar de allerdrukste weg. Misschien is dit wat eenzaamheid is: in het zicht van een stoplicht vurig hopen dat het gauw op rood springen zal en dat dan dat ene meisje, dat je na lang beraad net had ingehaald, stil en heel lang aan je zijde zal zijn. Dit is wat eenzaamheid is: dat als je tenslotte je eigen straat inslaat, je het gevoel hebt van groot en onoplosbaar verdriet.)

6

mynoar
do hast my myn libben bedoarn
wat smeitsje moast
dêr liesto my fan spuie

mynoar
ik hie dy sa heech op dyn troan
en ik knibbele djip
en tsjinne troch alles hinne

mynoar
dyn oardiel is sa heislik hurd
en ik waaide as in blêd
op al dyn winen mei

mei bûnzjend hert
mislik en heas en triljend…
sa nuet en sa kras
myn god wat haw ik blerd foar dy mynoar

mynoar
ik ha dy sels betocht
do bist wat ik tink
dat de oar fan my tinke kin

en dat de oar
mar net min oer my tocht
haw ik mijd wa’t ik mocht
haw ik lid troch te litten

mynoar
do hast de oar, mar ek mysels ferkrongen
ik haw my yn safolle bochten wrongen
mar no nim ik myn lêste kear:

ik doch net mear
ik ferlit dy, ik ferjit dy, ik sjit dy…
ik stjit dy fan dyn troan
do betinksel sûnder lea

ik doch dy dea

(vertaling: Mijnander, je hebt mijn leven bedorven. Wat moest smaken, daar liet je mij van braken. Mijnander, ik had je zo hoog op je troon. En ik knielde diep en diende door alles heen. Mijnander, jouw oordeel is zo verschrikkelijk hard. En ik waaide als een blad op al je winden mee. Met bonzend hart, misselijk en hees en bevend, zo gedwee en zo beleefd. Mijn God, wat heb ik voor jou gebloed, Mijnander!

Mijnander, ik heb je zelf bedacht. Jij bent wat ik denk dat de ander van mij denken kan. En opdat die ander maar niet slecht over mij dacht, heb ik gemeden wie ik mocht en geleden door te laten. Mijnander, je hebt de ander, maar ook mijzelf verdrongen. Ik heb me in zoveel bochten gewrongen, maar nu neem ik mijn laatste draai: Ik doe niet meer. Ik verlaat je. Ik vergeet je. Ik schiet je. Ik stoot je van je troon. Jij bedenksel zonder lijf. Ik maak je dood!)

7

frij, wier frij, wurdt men net troch te deadzjen
mar troch te libjen
wier te libjen
en dêrom, dêrfoar, foarearst, foaral:

omearmje, omearmje, omearmje jesels

omearmje, omearmje, omearmje
jesels foar al it oare
jesels foar alle oaren
hyltyd wer, folslein en sûnder in inkeld betingst

omrarmje altyd jesels en jesels fan altyd

(vertaling: Vrij, echt vrij, wordt men niet door te doden, maar door te leven. Door waar te leven. En daarom, daarvoor, vooreerst, vooral: Omarm jezelf. Omarm jezelf voor al het andere, voor alle anderen, steeds weer, volledig en onvoorwaardelijk.
Omarm altijd jezelf en jezelf van altijd.)

8

Als kind had hij een liedje bedacht. Her refrein ging zo:
Do bist myn famke, myn leave famke, dêr’t ik sa grutsk, sa grutsk op bin.
Do bist myn famke, myn leave famke, myn leave famke fan my allin.

lytse jonge
ik kom werom
fan myn libjen
fol fan stribjen
en smucht nei rom

lytse jonge
sa fier fan dy
siet ik finzen
yn in tinzen-
hearskippij

lytse jonge
ik ha dy sels net socht
immen hat my
oan har hantsje
by dy brocht

dat wie myn famke
myn leave famke
dêr’t ik sa grutsk
sa grutsk op bin

dat wie myn famke
myn leave famke
dyn leave famke
fan ús allin

(vertaling: Kleine jongen, ik kom terug van mijn leven vol van streven en zucht naar roem. Kleine jongen, zo ver van jou zat ik gevangen in mijn gedachtenheerschappij. Kleine jongen, ik heb je zelf niet gezocht. Iemand heeft me aan haar handje bij je gebracht. Dat was mijn meisje, mijn lieve meisje, waar ik zo zo trots, zo trots op ben. Dat was mijn meisje, mijn lieve meisje, jouw lieve meisje, van ons alleen.)

9

dan komt de rêst

as tins noch die
betocht oandocht
en it sjen
net sjoen sjocht

dan komt de rêst

as de wille net efter
mar foar it doel leit
en it doel
net yn’e tiid

dan komt de rêst

as ôfweefd is
mei eangst
skamtme en skuld
ear en striid

dan komt de rêst

skruten en skou
út har skûl
want foar rêst
bestiet gjin hâldfêst

(vertaling: Dan komt de rust. Als gedachte noch daad bedacht aandoet en het zien er niet bekeken uitziet. Dan komt de rust. Als het plezier niet achter, maar voor het doel ligt en het doel niet in de tijd. Dan komt de rust. Als afgerekend is met schuld, eer en strijd. Dan komt de rust schuchter en schuw uit haar schuilplaats, want voor rust bestaat geen houvast.)

10

ik hoef op niemand indruk te maken
ik hoef, ik hoef, ik hoef
ik hoef ook niemand diep te raken
ik hoef, ik hoef, ik hoef

ik hoef naar niemands gunsten te dingen
ik hoef, ik hoef, ik hoef
ik hoef geen respect af te dwingen
ik hoef, ik hoef, ik hoef

en daarom:

een simpel kwintvalsequensje
het mag, het mag, het mag
niet bij wijze van kwinkslagmomentje
maar met liefde en ontzag

ik hoef me niet te bewijzen
niet te tonen wat ik kan
was er geen ander mens op aarde…
ik zou hetzelfde doen

sterker nog: juist dan!

11

Aan de andere kant van de wereld, in het verre China, liep een klein meisje het lange eind naar haar vaders kamp. Die was als intellectueel tijdens de grote sprong voorwaarts en de culturele revolutie gebombardeerd tot vijand van het volk.
Hij noemde haar ‘mijn kristal’ en mijn ‘zonneschijn’. En zij…, zij keek naar haar schaduw en las hoe laat het was…

klein chineesje
praktisch weesje
op je lange mars
naar je vaders kamp

volg je beentjes
je schaduwbeentjes
en als ze op hun kortst zijn
dan moet je weer gaan

en eens zul jij op eigen benen
sterker dan de leugen staan, omdat jij
het spel van licht en schaduw ziet
en licht en schaduw liegen niet

klein chineesje
met je kristalhelder geestje
wees je vaders
zonneschijn

en oefen je ogen
je mooie droeve ogen
laat je ogen hoger
dan je handen zijn

en eens zul jij met eigen ogen
de kleren van de keizer zien
jij kunt ons het kijken leren
want wie het niet zien van niets ziet

kan oog voor anderen zijn

En na de culturele revolutie werd ze uit duizenden gekozen voor de eerste lichting studenten westerse schilderstijl. Na ettelijke malen Noord Korea te hebben afgewezen werd ze uitgewisseld naar Nederland. 
Zo komt het dat haar schaduw tot hier reikt. En tot ver over mij…

groot chineesje
wees mijn oog, maak mij vrij
dochter van de vijand van het volk
de grootste sprong voorwaarts

dat ben jij

12

“Anne”, klonk het vanuit het kinderzitje achter op de fiets, “Anne, wat wil jij later worden?” En even daarna zei Aye: “Kijk Anne, hoor je die muziek daar hoog van die steiger komen: van die muziek, van dat liedje, wil ik later de zanger worden”.

En nu, na zoveel jaren weet ook ik wat ik wil worden: kijk, zie je dat meisje poseren voor de grote chinees? Van dat meisje, van die hemelse verschijning, wil ik later de schilder zijn.

13

En hem overviel een gevoel van voorbestemming:

ik hou van jou, ik hou van jou
doel van mijn eerste schreden was
ik wou naar jou, ik wou naar jou
reden van mijn eerst roep was
een schreeuw om jou, ik hou van jou
heel alomvattend, versneld uitdijend hou ik van jou

en ik hield van jou, ik hield van jou
al voor die eerste schreden
ik hield van jou, ik hield van jou
al voor die eerste roep
want ik hou van jou al sinds we in een ver verleden
even samen waren in de gloeiendhete quark-gluon soep

14

en ik weet nu dat Ada bestaat
en dat onze plaats
wel in ruimte, maar in tijd
nooit samenvallen zal

Ada
daar ben je
Ada
in asyngamie (7)

want als we haarscherp een scheidslijn trekken
tussen werkelijkheid van beleven
en wat logischerwijze mogelijkerwijze
werkelijkheid zou kunnen zijn

dan loopt die lijn
tussen wat ik me droom
en wat er ooit zal kunnen zijn
tussen Ada en mij

15

Maar er is troost, en die troost is dat er klaarblijkelijk een werkelijkheid bestaat, die mooier is, die verder reikt dan ons voorstellingsvermogen vermag. Het bewijs loopt op straat:

stêd do joust my
safolle te sjen
moaier as ik betinke kin

want sjoch mar
wat dêr oer strjitte giet
ik bin sa bliid dat it bestiet

stêd do joust my
safolle te sjen:
myn grins, myn Grins

want sjoch mar
wa’t dêr oer strjitte giet
ik bin sa bliid dat it bestiet:

moaier as ik betinke kin

(vertaling: Stad, jij geeft mij zoveel te zien, mooier dan ik bedenken kan. Want kijk maar wat daar over straat gaat. Ik ben zo blij dat het bestaat. Stad, jij geeft mij zoveel te zien: mijn grens, mijn Groningen. Want kijk maar wie daar over straat gaat. Ik ben zo blij dat het bestaat: mooier dan ik bedenken kan)

De onwillekeurige waarneming

by tafal passantes
gjin namme, gjin stim
net mear as in glimp faak
en dochs binne jim:

myn lok en myn lijen
myn treast, myn fertriet
myn sykjen, myn mijen
myn swijen…, dit liet

(vertaling: Bij toeval passantes, geen naam, geen stem. Niet meer dan een glimp vaak en toch zijn jullie mijn geluk en mijn lijden, mijn troost, mijn verdriet, mijn zoeken, mijn mijden, mijn zwijgen…, dit lied)

De geïntentioneerde waarneming

En dat alles enkel en alleen door te zien.
Nabokov zei het zo:

“It allerheechste lok yn dizze wrâld leit yn waarnimme, spionere, sjen, jesels en oaren achtslaan. Neat oars wêze as in grut, wat glêzich, bloedtrochrûn, stoarjend each.”

(vertaling: “Het allerhoogste geluk in deze wereld ligt in waarnemen, spioneren, kijken, jezelf en anderen gadeslaan. Niets anders zijn dan een groot, enigszins glazig, licht bloeddoorlopen, starend oog”.)

De gearrangeerde geïntentioneerde waarneming

Maar dat oog moet gepositioneerd, moet een oog op pootjes zijn, steeds op zoek naar tafereel. En daarom, daarvoor, vooreerst, vooral:

ik wol de wrâld trochtsjen
rij baan jaan oan it sjen
my net oan’e wrâld ûntlûke
mar troch skientme te ûntfytmanjen
en wer te jaan yn wurd, byld en toan
toan ik my frij

nimt de kameleon elts syn kleur oan
sa net ik, ik kleurje de wrâld
troch my net te skikken nei
mar mei skik te skowen mei
ik mei, ik mei, ik mei

Ik mei de wrâld trochlûke
mei eigen geur en kleur
net mear de wrâld ûntdûke
mar folje mei eigen lûd en sêft
sjong ik my lang om let frij

(vertaling: Ik wil de wereld doorkruizen, ruim baan geven aan het zien. Mij niet meer aan de wereld onttrekken, maar door schoonheid te ontfutselen en weer te geven in woord, beeld en toon, toon ik mij vrij. Neemt de kameleon ieders kleur aan, zo niet ik: ik kleur de wereld, door mij niet te schikken naar, maar met plezier te schikken met. Ik mag de wereld doortrekken mat eigen geur en kleur. Niet meer de wereld ontduiken, maar vullen met eigen geluid. En zacht zing ik mij eindelijk vrij.)

De reafferente gearrangeerde geïntentioneerde waarneming

En die bewuste gearrangeerde waarneming is op zijn allerindringendst wanneer men die doende doet, reafferent, met andere woorden: schrijvend leest, schilderend kijkt en musicerend luistert. Doen door waarnemen en waarnemen door doen, waarbij het waarnemen het doen nooit in de weg staat, door een staat van:

ontspannen
schoon van haast
schoon van zorgen en
schoon van worsteling

schoon van ongeveer
schoon van zomaar
schoon van gissen
en missen

schoon van hang
naar resultaat
van competitie en
comparatie

schoon van plan, plicht en pose
vol gevoel, maar schoon
van emotie en notie
van publiek

en zacht
zing ik mij
eindelijk
vrij

Inhoud

Op het podium staan twee rotsen: de een staat voor het weten, de ander voor het beleven. Tussen de rotsen gaapt een kloof, want weten en beleven dissoneren vaak. Neem bijvoorbeeld de evolutietheorie die als weetje ieder plan, ieder doel en iedere zin van het leven weerlegt, terwijl het in onze beleving juist zindert van zin, doel en plan.

Na de ouverture klimmen we langs het weten omhoog in een lied waarin de mens langs utilitaristische weg wordt ontleed.  Er wordt steeds verder ingezoomd: op de mens, de cel der cellen, het gen der genen en ten slotte op (sub)atomair niveau. Boven gekomen treffen we Ada (een uiterst lucide schoonheid zoals beschreven in de gelijknamige roman van Nabokov). Ze staat met haar ene been op de ene en met haar andere op de andere rots. Zo vormt ze een bijzondere brug tussen weten en beleven en wel in die zin dat ze de kloof bewaakt: ze houdt het weten zuiver en het beleven rijk door te voorkomen dat het weten zich naar het beleven voegt (cognitieve dissonantiereductie) en het beleven zich naar het weten (verdringing).

Via het lied “Ada” steken we over naar het beleven en dalen af. Alle belevingsvormen passeren de revue: mémoire involontaire (reminiscenties), mémoire volontaire (het graven in het geheugen), de surimpression (Prousts extratemporele gemeenschappelijke essentie van gewaarwordingen uit heden en verleden), dromen, dagdromen, verbeelding en de perceptie van een werkelijkheid buiten onszelf (beleven naar waarneming). Vervolgens blijkt op zeker moment in die werkelijkheid de aanvankelijk imaginaire Ada wel degenlijk te bestaan, maar het scheidingsprincipe dat ze voorstaat en op grond waarvan ze wordt bewonderd, richt zich tegen haarzelf  (asyngamie: de onmogelijkheid tot kruizen door verschil in bloeiperiode). Toch brengt die laatste vorm van beleven naar waarneming ons deze troost:  er bestaat een werkelijkheid die mooier is, die verder reikt dan ons voorstellingsvermogen vermag! 

Opbouw:

          Ouverture
De kant van het weten
          De cel der cellen
          Het gen der genen
Ada
De kant van het beleven
          De reminiscentie
          De gewilde herinnering
          De surimpression
          De droom
          De dagdroom
          De verbeelding
Intermezzo
          De waarneming “en passant”
          De geïntentioneerde waarneming
De gearrangeerde geïntentioneerde waarneming
De reafferente gearrangeerde geïntentioneerde waarneming